Bibliografie > Bijdragen in boeken
LIBER AMICORUM
GOUVERNEUR RICHARD DECLERCK Ontwikkeling, Antwerpen, januari 1960 Bijdrage: p. 49-52: Het “Geestesleven” van Vooruit [Eerste publicatie:] De geschiedenis van de pagina “Geestesleven” van het dagblad Vooruit? Die deze schrijven gaat zal een of ander ogenblik tot de vaststelling komen, dat hij eigenlijk een soort “geschiedenis van de Vlaamse letterkunde” aan het opstellen is. Vanaf “Het Zondagsblad” langs “Het Geestesleven” naar gewoon “Geestesleven” heeft daar iedereen aan meegewerkt, behalve misschien nog Hendrik Conscience. Men vindt er de namen van al wie de Staatsprijs voor Proza of Poëzie heeft ontvangen en nu de eerbiedwaardige grijze haren kamt, tot de namen van al wie nog op de Staatsprijzen spuwt en met slordig Romeins kapsel loopt. De pagina staat nu vol met allerlei over abstrakte kunst, experimentele poëzie, avant-garde toneel, moderne bouwkunst, elektronische muziek, zwarte humor en science-fiction. Toch zei me gisteren nog iemand van de oude garde: - Ja maar in de tijd van Gust van Hecke, dàn stonden er ongehoorde dingen in. In dat heldentijdperk was het dadaïsme net achter de rug en waren de surrealisten aan bod gekomen. “Het Geestesleven” stond vol illustraties - de cliché's van Vooruit waren beroemd - over het toen onthutsende werk van Magritte, de Chirico en Dali. De opvolgers van Van Hecke hebben het hierdoor moeilijk, nog een lezer van Vooruit's “Geestesleven” van zijn stoel te doen vallen. Geen enkele abstrakte schilder die hem nog doet opkijken, laat staan een verontwaardigde brief schrijven. Maar de geschiedenis van het Geestesleven zelf? Met de filmrubriek was het in het blad al een hele tijd van wal gestoken - Gaston Crommen, de huidige hoofdredacteur, begon toen mooie filmsterren in het blad te plaatsen, zonder ooit naar één hunner films te gaan kijken - en de Boekuil verscheen dag op dag, met de regelmaat van een koekoek. Slechts af en toe kwam er iets, dat men “kunstnieuws” noemde. Dat kunstnieuws werd later de “Kunstrubriek” - het allereerste artikel, maart 1930, was een bijdrage over Jules De Bruycker - en ontpopte zich tenslotte tot de “Kroniek der Letteren”. Het was Achilles Mussche die deze verzorgde, en bovendien zorgvuldig nummerde. Hoe men zich in deze nummering nooit vergiste is mij ook een raadsel. En almeteens werd dan op 8 januari 1933 “Het Geestesleven” geboren, met dooprede van G.V.H. Het motto was: “vóór een proletarische kultuur, tegen de verburgerlijking der kultuur”. G.V.H. deelde tevens mee, dat de bladzijde “de namen van een schare uitgelezen medewerkers verenigen zou”. Het mooiste was echter het slotwoord: - Elke weetgierige lezer, of hij nu ook al een hogerop willende arbeider is of een meer naar kultuur dorstende intellektueel, beloven we in die geest nuttig en aangenaam te dienen. Het zal vooral “aangenaam” zijn geweest, want het begon al met een foto van Ossip Zadkine, in zijn atelier aan het werk. Een hele tijd bleef “Het Geestesleven” verschijnen met alleen artikelen ondertekend door G.V.H. en A. Mussche. Dan kwam Nico Rost opdagen met de revolutionnaire literatuur van toen, en ook E. Langui met... neen, hij begon met een artikel over Freud, en pas daarna over de expressionistische en later de surrealistische schilders. Ook R.M. (Richard Minne) begon met een voor hem nogal ongewoon artikel, in plaats van het over Léautaud te hebben schreef hij over “Jodenvervolging in het nieuwe Duitsland”. Toen kwamen ook Willem Pee en Herman Vos. Een zekere Herman Thiery (was Johan Daisne nog niet geboren?) schreef over “Muziek in de U.S.S.R.”. En in 1938 schreef Richard Declerck een stuk, getiteld: “De Europese kultuur verminkt - een afscheidsgroet aan Oostenrijk”, en daarna “La Femme de César -Toneel als tijdsbeeld”. Van de medewerkers uit die heldenperiode is alleen nog Nico Rost teruggekeerd, en hij heeft het soms nog eens over de revolutionnairen van toen. Het zou met een beetje weemoed moeten gebeuren, want veel zijner helden zijn reeds onder Nobel- of Stalinprijzen bedolven geraakt. Daarna kwam een kalmer tijd, toen men onder de kop “Het Geestesleven” kon lezen: onder redaktie van Raymond Herreman, Richard Minne en Achilles Mussche. Het was vlak na de oorlog, en omwille der plaatsruimte moest het een bekrompener Geestesleven worden. Het had het in hoofdzaak over literatuur, beeldstormers en modernisten ontbraken, en zelfs Picasso kreeg geen krediet. Spoedig kwam daarop de periode van alleen Minne... periode die de stempel droeg van het nonconformisme. Richard schreef zijn “Oneerbiedige Pen” en liet verder maar betijen: wie wou, kon zich meester maken van het gehele verdere terrein. Ondergetekende profiteerde ervan, om zijn “Bittere Bedenkingen” binnen te smokkelen. Zij waren geschreven zonder hoofdletters of komma's, tot wanhoop van de zetters en tot ergernis van de lezers, die brieven instuurden: “Hij zal wel hoofdletters en komma's schrijven als hij honger gaat krijgen”. Tussen Minne en ondergetekende ontstond in die tijd ook een heel drukke maar vrij ongewone briefwisseling... ongewoon, omdat Minne nooit het antwoord verstuurde maar het gewoon ingaf als kopij voor zijn “20 lijnen”. Jammer is het, dat alle briefwisseling verloren is gegaan. Noch Van Hecke, noch Minne, noch uw dienaar hebben iets bewaard van wat aan brieven en kopij op de redaktie “Geestesleven” is binnengekomen. Men had dat nu kunnen indelen naar de tijdschriften waartoe de schrijvers ervan hebben behoord, of naar de ismen die ze dienden, trouw bleven of de rug toekeerden. Daar zijn mannen van het Fonteintje geweest, van Het Rode Zeil, van Klaverendrie, van Pan, van Tijd-en-Mens daarna, en nu van Het Kahier en zelfs van gard-sivik. Het “Geestesleven” heeft op deze wijze alle stormen doorstaan en alle stromingen gekend. Het is vervloekt, bewonderd, verzameld en geërgerd weggegooid geweest. Men heeft er voor gevochten, men heeft het ingebonden en men heeft er frietzakjes van gemaakt. Soms waren er kostelijke zetfouten en soms afschuwelijke vergissingen. Onlangs nog verscheen een monsterachtig stuk, in de zetterij bij vergissing aan elkaar gelapt: een rede uitgesproken door Annie Romein-Verschoor, en een experimenteel gedicht dat de geluiden van een machine weergaf [...] Ten allen tijde werd bovendien de verantwoordelijke redakteur een vijg genoemd, omdat van al te lange artikelen soms wat werd weggeknipt, of erger, omdat een al te scabreus woord werd geschrapt. Zetters haalden soms op het nippertje nog een moordende grap uit met een titel, correctors veranderden naar hun betweten de tekst van onze nu beroemdste literatoren, en de sportredactie bleef immer eisen dat het “Geestesleven” werd afgeschaft: dat was dan lekker een page méér, voor de ronde van Frankrijk en de voetbaluitslagen. Over de verzamelde jaargangen daalt ondertussen het grijze stof neer. Moeder Vooruit weet, dat zij met haar “geestesleven” en tuil rozen én adders aan de boezem heeft gehouden - en nog houdt - maar dat is ook haar geheim om eeuwig jong, en mooi, te blijven. BOONTJE
|