Bibliografie > Voorwoorden, inleidingen en nawoorden


ALS DE NACHTEGAAL TOESLAAT


WAUTERS, Marcel:

ALS DE NACHTEGAAL TOESLAAT

(Galgeboek 37)

Monas/De Galge, Antwerpen, 1969

 

p. 4: Omslag: Jan Verhaert

Omslagtekening: Marcel Wauters

Typografie: Jef Sprankenis

p. 5-6: Inleiding [door Louis Paul Boon]

Samen met Albert Bontridder, Ben Cami, Maurice D'Haese, Hugo Claus en Jan Walravens behoorde ook Marcel Wauters tot de redaktie van het tijdschrift “Tijd en Mens”. Hij bleek een stille, in zichzelf teruggetrokken jonge man, die pas in ons huis, als een plant op de geschikte plaats bij het raam tot bloei kwam.

Hij zag me tekenen, schilderen, het ene dikke boek na het andere schrijven, en hij zag Cami een lange punt aan het potlood slijpen om nog een regel toe te voegen aan een zes maanden oud gedicht. En schuchter, zich haast verontschuldigend om wat hij zich verstout had, bracht hij ons een bundeltje eigen verzen onder ogen.

‘Er is geen begin en geen einde’ heette het. Ik weet nog dat ik na lezing ervan een omslagtekening ervoor ontworpen had. Een man met een houten been, wiens voet-en-stok-sporen links onderaan op het omslag begonnen, een omtrekkende beweging hadden gemaakt, en recht bovenaan het omslag uit het zicht verdwenen.

Het bundeltje verscheen, in eigen beheer, zonder de omslagtekening. Het was oorlog, en niemand onder ons had geld genoeg om zoiets te bekostigen. We hadden het al moeilijk genoeg, om voldoende geld bij elkaar te krijgen waarmee we een fles jenever en honderd gram tabak hadden te kopen.

Want ook al hadden we het in eindelooslange gesprekken over wat er na de oorlog moest gebeuren - een nieuwe wereld opbouwen, een nieuwe kunst en een nieuwe literatuur brengen, en nog zoveel dromen méér - we hadden het ook nodig aan de spanning en de miserie van de oorlog te ontsnappen.

We gaven dan van die wilde onvergetelijke avonden. Jonge mensen hadden nieuwe Engelse fonoplaten bemachtigd, met dansmuziek die pas na de oorlog zou in zwang komen: de swing. Of de Russische partisaan Wladimir Schwek kwam zijn roman voorlezen, “Wijlen meneer God”, en iemand bracht voor die gelegenheid wat mee, dat Wladimir moest aangenaam zijn: een fles Vodka.

Stil en in zichzelf getrokken woonde Wauters deze avonden bij. Nog zie ik hem zitten, met een feesthoed op het hoofd, vergetend dat hij die feesthoed droeg, het rumoer en gejoel om zich heen niet horend, om met mij een der meest ernstige gesprekken te voeren die ik ooit gehouden heb. Over de zin en de betekenis van dit, ons leven.

Want dat was zijn grote deugd en zijn enig gebrek, hij geloofde als niemand anders in de zin van het leven. Misschien was hij wel een iets te late romantieker, die zich voortdurend kwetsen moest aan het prikkeldraad van deze tijd.

Hij wist het zelf wel, en bevocht zijn deugdzaam gebrek, in zijn poëzie. Het waren nuchtere, ietwat speelse, en zichzelf kwellende haast sarkastische opmerkingen. Het werden bundels als “De voeten van Chaplin”... omdat hij zeker ogenblik een man op de tram had horen zeggen “och, ik weet niet wat er mis is, mijn gedachten lopen uiteen als de voeten van Chaplin”.

En toen Jan Walravens kwam opdagen, na de oorlog, en het over een tijdschrift had, herinnerde ik me hoe beiden, Cami en Wauters, steeds over een tijdschrift hadden gepraat - iets nieuws, iets anders - en stelde ik voor, ze in de redaktie op te nemen.

Dit is dan proza van Wauters. Proza dat men lezen moet op een avond waarin de TV stuk is, de stilte heerst en de nachtegaal kan toeslaan. L.P. BOON

 





terug