Bibliografie > Zelfstandige publicaties


GENIAAL... MAAR MET TE KORTE BEENTJES


Essays en polemieken

Verzameld en van een nawoord voorzien door Herwig Leus

Met aantekeningen van Boontje

(Floret nr 24)

Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1969, [2e druk]

Paperback, 179 p., 12,5 x 20 cm.

 

p. [4]: Omslag: Kees Kelfkens

p. 5-6: Inleiding

Herwig Leus haalde onder het stof vandaan, wat ik een kleine twintig jaar geleden in allerlei bladen schreef. Ik werkte toen aan de Roode Vaan - ja, ge kunt u voorstellen hóe lang dat geleden is, de nieuwe spelling was nog niet uitgevonden - en ik was in die tijd nog zo revolutionair, dat ik ze soms woedend de Roze Vaan noemde.

Ik schreef in het verzetsblad Front, en ik schreef ook nog in het maandblad De Vlaamse Gids een beruchtgeworden kroniek ‘Geniaal, maar met te korte beentjes’.

Aan alle bladen werden die tijd nog boekbesprekingen geleverd, die in hoofdzaak erin bestonden elk nieuw boek van Gerard Walschap, Marnix Gijsen, Hubert Lampo en nog zeven anderen, een Meesterwerk te noemen.

‘Geniaal, maar met te korte beentjes’ had dan de bedoeling aan te tonen, dat het meesterwerken waren waaraan een en ander ontbrak. Ik doe dat nu niet meer. Ik heb een lieve vrouw, een mooie tuin, een hondje dat vriendelijk met de staart kwispelt, en op de Vlaamse TV kennen ze me als een grapjas. Waarom zou ik dan nog op de fouten en gebreken in onze Vlaamse literatuur willen wijzen?

Het heeft ten andere geen nut. Die fouten en gebreken zijn er altijd geweest, vanaf Hendrik Conscience reeds, en zullen er ook altijd blijven. Men kan het niet ál hebben, veel geld verdienen, een schone positie hebben, gedekoreerd worden en dan nóg meesterwerken schrijven.

Maar ondertussen is er dan Herwig Leus die al deze ouwe koeien uit de gracht heeft gehaald. En wat erger is, ze ook nog in druk wil brengen. Iedereen was al een beetje vergeten, dat ik indertijd Stijn Streuvels een oude zeur of zo heb genoemd. En ook over Herman Teirlinck schreef ik een en ander, en die zei toen: ‘Jaja, ik zal wel mijn fouten en gebreken hebben, maar waarom vangt hij niet liever de eigen luizen?’

Binnen luttele tijd komt nu dit boek van de vergeethoek op de markt en dan gaat iedereen zeggen: ‘Wel, wel... is dat óók nog zo een geweest in zijn tijd?’ Anderen zullen integendeel zeggen. ‘Ge ziet dat hij gearriveerd is, want nu zou hij zo iets niet meer durven schrijven.’

Hierdoor zal ik literair gezien, tussen twee stoelen zitten. Maar om de waarheid te zeggen, zo heel veel kan het me niet schelen. Ik schrijf het inleidend woord voor deze door Leus samengestelde bloemlezing, en voor de rest mag de Vlaamse literatuur gerust blijven wat ze is.

Alleen nog dit: de heer Landwehr van de AP had graag gezien, dat ik boven elk dezer stukken wat bijschreef, om het klimaat en zo van vroeger te scheppen. Hierdoor kan dan de moderne lezer zich in het Vlaanderen van 1950 verplaatsen.

En het laatste wat er nog moet aan toegevoegd: uit de bijeengebrachte stukken verwijderde ik er achteraf een drietal - een algemene beschouwing over kritiek), een stuk over dichteres Christine D'Haen [sic], en een antwoord aan Reimond [sic] Herreman - omdat deze mij niet belangrijk genoeg meer schenen, en bovendien te slecht waren geschreven.

L.P.B.

p. 7-8: [Inhoud]

p. 9: Hendrik Conscience en ‘De Leeuw van Vlaanderen’

p. 14: Zetternam

p. 18: Urbain van de Voorde over poëzie

p. 25: Twee vrienden

p. 40: Stijn Streuvels: beroering over het dorp

p. 44: Walschap schrijft over Streuvels

p. 49: Walschap: Salut [= Saluut] en merci

p. 52: Walschaps sociale inzichten

p. 54: Willem Elsschot: het dwaallicht

p. 57: Willem Putman

p. 63: Van Duinkerken

p. 66: Marnix Gijsen

p. 70: Telemachus in het dorp

p. 77: Wolfijzers en schietgeweren

p. 85: Voor de avond valt

p. 89: De man die zijn haar kort liet knippen

p. 92: Vertrouwen in Van Hoogenbemt

p. 104: De Amerikaanse roman overtroefd

p. 116 [= 115]:

Roerloos aan zee

p. 125: Van de ‘Eendenjacht’ naar de ‘Jacht op Bea’

p. 138: ‘De Isengrimus’, in vertaling van prof.dr. Van Mierlo

p. 146: Waar is de eerste morgen?

p. 149: De dichter Ben Cami

p. 154: De dichter Marcel Wauters

p. 159: De dichter Albert Bontridder

p. 163: Remy C. Van de Kerckhove

p. 167: Bij Gaston Burssens ‘Pegasus van Troja’

p. 171: Herwig Leus: De kritische literatuurgeschiedenis van L.P. Boon

Achterplat: Toen Boon in 1942 begon te publiceren deed een voor Vlaamse begrippen ongemeen nieuwe, agressieve en verbeten toon zijn intrede in de literatuur. Zonder genade en toch met deernis ontmaskert Boon niet alleen alle literaire bedrog maar hij verzet zich ook tegen alles wat de mens als individu schaadt en vernedert.

Hij deed dat in zijn kronieken in ‘De Roode Vaan’, in ‘Front’, in de ‘Vooruit’, in de ‘Vlaamse Gids’. In dit laatste blad publiceerde hij ook een aantal te onzent vrijwel onbekende artikelen onder de ironische titel: ‘Geniaal, maar met te korte beentjes’. Boon nam het werk van de literaire bonzen genadeloos onder de loep. Hij taxeerde het op de werkelijke waarde. Hij ontsluierde de tekortkomingen als men dieper boorde, de fouten, gebreken, zwakheden en het epigonisme van buitenlandse voorbeelden.

Naar aanleiding van de in kleine oplage door Herwig Leus uitgegeven bibliofiele editie van deze essays en polemieken schreef Hugo Raes in ‘Het Parool’: ‘Het is een bijzonder belangrijke bloemlezing, ja, een overrompelend boek geworden, nog altijd actueel alsof het pas geschreven is.’

Deze uitgave is door Boontje zelf van toelichtende aantekeningen voorzien.

 

 

101 Niet geheel conform de eerste druk [Voor eerste druk: zie 02.12].

Vindplaatsen van de originele artikelen: Hendrik Conscience en ‘De Leeuw van Vlaanderen’ (De Roode Vaan, 27 juni 1946); Zetternam (De Roode Vaan, 25 juli 1946); Urbain van de Voorde over poëzie (Tijd en Mens, 3 (1952) 4, nr 16, december); Twee vrienden (De Roode Vaan, 1/2 januari 1946) (De Roode Vaan, 19/20 januari 1946); Stijn Streuvels: beroering over het dorp (Front, 13 februari); Walschap schrijft over Streuvels (Front, 20 oktober 1946); Walschap: Salut en merci (Vooruit, 9 april 1955); Walschaps sociale inzichten (Front, 8 september 1946); Willem Elsschot: het dwaallicht (Front, 6 oktober 1946); Willem Putman (De Vlaamse Gids, 33 (1949) 2, februari); Van Duinkerken (De Vlaamse Gids, 33 (1949) 2, februari); Marnix Gijsen (De Vlaamse Gids, 33 (1949) 2, februari); Telemachus in het dorp (De Vlaamse Gids, 35 (1951) 5, mei); Wolfijzers en schietgeweren (De Vlaamse Gids, 35 (1951) 5, mei); Voor de avond valt (De Vlaamse Gids, 32 (1948) 6); De man die zijn haar kort liet knippen (De Vlaamse Gids, 32 (1948) 6); Vertrouwen in Van Hoogenbemt (De Vlaamse Gids, 37 (1953) 12, december); De Amerikaanse roman overtroefd (De Vlaamse Gids, 38 (1954) 2, februari); Roerloos aan zee (De Vlaamse Gids, 36 (1952) 3, maart); Van de ‘Eendenjacht’ naar de ‘Jacht op Bea’ (De Vlaamse Gids, 37 (1953) 9, september); ‘De Isengrimus’, in vertaling van prof.dr. Van Mierlo (De Vlaamse Gids, 35 (1951) 11, november); Waar is de eerste morgen? (Vooruit, 24 december 1955); De dichter Ben Cami (Vooruit, 21 september 1951); De dichter Marcel Wauters (Vooruit, 28 september 1951); De dichter Albert Bontridder (Vooruit, 5 oktober); Remy C. Van de Kerckhove (Front, 3 april 1949); Bij Gaston Burssens ‘Pegasus van Troja’ (Vooruit, 27 december 1952).





terug